HET (KUNNEN) ZIEN VAN DE DJINN
“En onze shoeyoekh hebben vermeld dat (het hebben van) een geringe dichtheid één van de barrières vormt voor het kunnen zien van de zichtbare dingen, op voorwaarde dat sprake is van een zwak (slecht) zicht, zoals bij (het kijken in de) verte en (het hebben van een) geringe dichtheid (van iets).
En daarom zegt men dat wij hen (de djinn) zouden kunnen zien als Allaah – de Verhevene – hun straal (van licht) sterker zou maken voor onze ogen, zoals wij hen ook zouden kunnen zien als Allaah – de Verhevene – hun lichamen een grotere dichtheid zou geven.”
En:
“En als men zegt: Het is noodzakelijk om een sterk en scherp zicht te hebben om iets te kunnen zien wat een geringe dichtheid heeft, dan wordt tegen hem gezegd: degene die (het hebben van) een sterk en scherp zicht noodzakelijk acht om iets met een geringe dichtheid te kunnen zien heeft dat niet nodig als sprake is van een dichtheid (van het lichaam van de djinn). Want zie je dan niet dat wij de wind niet kunnen zien, zolang deze een geringe dichtheid heeft is, maar dat wanneer de dichtheid (van de wind) door het mengen met stof groter wordt, dat wij de wind (wel) kunnen zien? En dit moge duidelijk zijn.
En daarom zeggen wij: Wanneer Allaah – de Verhevene – de lichamen van de djinn een grotere dichtheid zou geven en Hij ons zicht sterker en scherper zou maken dan wat ons zicht nu aan sterkte heeft, dan zouden we hen (de djinn) kunnen zien.
En Allaah – de Verhevene – weet het beste wat het juiste is.”
BRON: “Aakaamil-Mardjaan fie Ahkaamil-Djaan” (blz. 18 en 20).
En Allaah weet het beste.
Reacties door